Print Options

Font size:

← Back to notecard set|Easy Notecards home page

Print this list...Print as notecards

Spitze 2 Kap 4

1.

der Bauch

de buik

2.

der Fuß

de voet

3.

die Haut

de huid

4.

der Knochen

het bot

5.

der Kopf

het hoofd

6.

der Körper

het lichaam

7.

das Gesicht

het gezicht

8.

der Hals

de hals, de keel

9.

die Nase

de neus

10.

das Ohr

het oor

11.

die Erfrierung

de bevriezing

12.

die Erkältung

de verkoudheid

13.

das Fieber

de koorts

14.

die Gesundheit

de gezondheid

15.

der Mitesser

de mee-eter

16.

der Pickel

de puist

17.

der Schmerz

de pijn

18.

die Bauchschmerzen

de buikpijn

19.

die Halsschmerzen

de keelpijn

20.

die Kopfschmerzen

de hoofdpijn

21.

die Rückenschmerzen

de rugpijn

22.

der Arzt

de arts

23.

die Ärztin

de vrouwelijke arts

24.

die Behandlung

de behandeling

25.

die Creme

de crème

26.

das Mittel

het middel

27.

die Ruhe

de rust

28.

die Schmerztablette

de pijnstiller

29.

die Therapie

de therapie

30.

das Vitamin

de vitamine

31.

die Ernährung

de voeding

32.

der Nährstoff

de voedingsstof

33.

der Vegetarier

de vegetariër

34.

die Vegetarierin

de vrouwelijke vegetariër

35.

die Bewegung

de beweging

36.

die Entwicklung

de ontwikkeling

37.

der Erfolg

het succes

38.

das Gespräch

het gesprek

39.

die Maske

het masker

40.

der Mensch

de mens

41.

die Möglichkeit

de mogelijkheid

42.

die Situation

de situatie

43.

die Stelle

de plek, de plaats

44.

abfrieren

afvriezen

45.

abnehmen

vermageren

46.

abschließen

afsluiten

47.

akzeptieren

accepteren, aanvaarden

48.

sich anschaffen

aanschaffen

49.

bekommen

krijgen

50.

bestehen

bestaan

51.

brauchen

nodig hebben

52.

dauern

duren

53.

sich entzünden

ontsteken

54.

erklären

verklaren

55.

sich gewöhnen an (+Akk)

wennen aan

56.

glauben an (+ Akk)

geloven in

57.

halten

houden

58.

sich informieren

zich informeren

59.

meinen

bedoelen, denken, vinden

60.

passieren

gebeuren

61.

schmecken

smaken

62.

verbieten

verbieden

63.

verbrauchen

verbruiken

64.

vermeiden

vermijden

65.

wachsen

groeien

66.

sich wenden an (+ Akk)

zich wenden tot

67.

wünschen

wensen

68.

zunehmen

toenemen in gewicht

69.

zwingen

dwingen

70.

aggressiv

agressief

71.

doch

toch

72.

dünn

dun

73.

ganz

heel

74.

gesund

gezond

75.

ein paar

een paar

76.

tierlieb

goed voor dieren, van dieren houdend

77.

todmüde

doodmoe

78.

klar

duidelijk

79.

krank

ziek

80.

langsam

langzaam

81.

lecker

lekker

82.

mal

eens

83.

mehrere

meerdere

84.

möglichst

zo ... mogelijk

85.

nichts

niets

86.

schlecht

slecht

87.

schlimm

erg

88.

schnell

snel

89.

sofort

onmiddellijk, meteen

90.

täglich

dagelijks

91.

tot

dood

92.

usw. = und so weiter

enzovoort

93.

vegetarisch

vegetarisch

94.

wichtig

belangrijk

95.

zuletzt

het laatst

96.

einfach

gewoon

97.

genau

precies, net

98.

na

nou

99.

nur

alleen, slechts

100.

so

zo

101.

total

heel erg

102.

wahnsinnig

waanzinnig

103.

wirklich

werkelijk

104.

der Arm

de arm

105.

das Bein

het been

106.

der Ellenbogen

de elleboog

107.

der Finger

de vinger

108.

die Hand

de hand

109.

die Hüfte

de heup

110.

das Knie

de knie

111.

der Magen

de maag

112.

der Muskel

de spier

113.

der Oberkörper

het bovenlichaam

114.

der Po

het achterwerk

115.

der Rumpf

de romp

116.

die Schulter

de schouder

117.

die Wirbelsäule

de wervelkolom

118.

das Auge

het oog

119.

der Mund

de mond

120.

das Gewichtsproblem

het gewichtsprobleem

121.

die Halsentzündung

de keelonsteking

122.

die Heiserkeit

de heesheid

123.

der Husten

de hoest

124.

die Krankheit

de ziekte

125.

der Nasenbluten

de neusbloeding

126.

der Schnupfen

de neusverkoudheid

127.

der Stress

de stress

128.

die Wunde

de wonde

129.

die Atemtechnik

de ademtechnik

130.

die Dosensuppe

de soep uit blik

131.

das Lebensmittel

het levensmiddel

132.

die Mahlzeit

de maaltijd

133.

das Produkt

het product

134.

der Stoffwechsel

de stofwisseling

135.

die Kondition

de conditie

136.

die Trainingsart

de/het soort training

137.

die Trainingsdauer

de trainingsduur

138.

die Abwechslung

de afwisseling

139.

der Atem

de adem

140.

die Dauer

de duur

141.

die Energie

de energie

142.

der Experte

de expert, de deskundige

143.

die Frage

de vraag

144.

die Nacht

de nacht

145.

das Ziel

het doel

146.

achten auf (+ Akk)

letten op

147.

atmen

ademen

148.

behandlen

behandelen

149.

beruhigen

geruststellen, kalmeren

150.

erreichen

bereiken

151.

funktionieren

functioneren

152.

greifen

grijpen

153.

leben

leven

154.

liefern

leveren

155.

liegen

liggen

156.

planen

plannen

157.

schaffen

klaarspelen

158.

schneiden

snijden

159.

(sich) streiten

ruziemaken

160.

verdauen

verteren

161.

wechseln

wisselen

162.

wiederholen

herhalen

163.

zählen

tellen

164.

also

dus

165.

betrunken

dronken

166.

dabei

daarbij

167.

deshalb

daarom

168.

dorthin

daarheen

169.

egal

om het even

170.

erschöpft

uitgeput, afgemat

171.

fertig

klaar

172.

flexibel

flexibel

173.

frisch

vers

174.

gleich

meteen, dadelijk

175.

kräftig

krachtig

176.

langweilig

saai

177.

leer

leeg

178.

leider

helaas, jammer genoeg

179.

mindestens

minstens

180.

nervös

nerveus

181.

regelmäßig

regelmatig

182.

ruhig

rustig

183.

selbst

zelfs

184.

ständig

voortdurend

185.

tief

diep

186.

verschieden

verschillend, verscheiden

187.

voll

vol

188.

vor allem

vooral

189.

wach

wakker

190.

wertvoll

waardevol